Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Tegen [1]de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israel geen [2]kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan [3]Malcham erfgenaam van [4]Gad, en [waarom] woont [5]zijn volk in [6]deszelfs steden? 1. Vergelijk Ezech.21:28, en Ezech.25:2; Amos 1:13; Zef.2:8,9. 2. Dat Ammon dus zijn land bezit, alsof hij erfgenaam daarvan ware? wil de Heere zeggen. 3. Of, hunlieder Melech, versta, der Ammonieten afgod, anders genoemd Milcom en Molech, Lev.18:21, en 1 Kon.11:5,7. Zie aldaar, en vergelijk boven hfdst.48 vs.7, en onder vs.3, en Richt.11:24. Sommigen zetten het over: hun koning, te weten der Ammonieten, dat men ook van den afgod kan verstaan, want zij noemden hunne afgoden hunne koningen. Vergelijk Ezech.43:7; Amos 5:26, met de aantekening. 4. Dat is, het land, dat den stam van Gad van God door Mozes was toebedeeld en ingegeven. Zie Num.32:33,34; Deut.3:12,16. Vergelijk de manier van spreken met Richt.11:23,24, en hier in vs.2. 5. Van den afgod Malcom. Vergelijk boven hfdst.48 vs.46. 6. Namelijk Gads steden, gelijk als de Moabieten de rest hadden ingenomen. Zie boven hfdst.48 vs.21.